
Naam schrijver: R.J. Peskens
Boek: Twee vorstinnen en een vorst
Jaar uitgave: 1976 (5e druk)
Uitgever: G. A. Van Oorschot
ISBN: ??
Korte samenvatting:
De ik-persoon groeit op in een arme wijk. Zijn moeder is fel anarchistisch en is tegen de rijken.
De ik-persoon krijgt overal problemen, die problemen worden dan door de moeder hardhandig
'opgelost'. De moeder nestelt zich ook vaak in de problemen. In het tweede deel is de ik-
persoon rond de vijftig en vertelt hoe de familie zo’n beetje afsterft. Bij de stervenden horen
ook zijn ouders.
Het verhaal
Welk verhaal eigenlijk?
Het was een verhaal dat was geschreven in de vorm van een dagboek / verslag. De
gebeurtenissen die de schrijver vertelt komen uit zijn jeugd en van wat oudere leeftijd. De ik-
persoon beleeft dramatische gebeurtenissen.
Er is niet echt veel spanning in naar mijn gevoel. Wél is het boek in het eerste deel grappig en
in het tweede deel droevig. Er worden niet echt veel vragen opgeroepen. Alles wordt netjes
verteld. In de twee delen wordt overal overbodig veel informatie gegeven, daardoor worden de
verhalen toch nog leuk en creëert de schrijver een rare sfeer waardoor je weer krom ligt van
het lachen bijv. als iemand van de trap af wordt gesodemieterd of dat je juist bijna in tranen
uitbarst als er een ziek persoon omschreven wordt. In het eerste deel wordt toch wel
belangrijke informatie achter gehouden en in combinatie met overvloedig veel onzinnige
informatie krijgt de gebeurtenis een extreme sfeer.
Het is een familie roman.
Het thema van het boek zijn de stadia van het leven van een jongen die uitbloeit in een arm
anarchistisch - socialistisch gezin. Er zijn veel motieven in zoals bijv. het laat thuiskomen, het
midden in de nacht vuile zaakjes opknappen, de omslagdoek en de koningin.
Het boek is geschreven in de alwetende vertelsituatie, waarbij de gebeurtenissen worden
verteld door de ik-persoon. Het eerste deel van het verhaal is wél in chronologische volgorde
verteld want in sommige verhalen wordt er terug verwezen naar iemand uit het vorige. Het
tweede deel van het verhaal is ook in chronologische volgorde verteld, want alles verloopt in
een logische volgorde. Het enige wat niet chronologisch is dat is het eerste deel van het verhaal
tegenover het tweede deel want op het einde van het eerste deel kom je al te weten over de
dood van zijn ouders, die bij het tweede deel pas na een hele tijd verlopen moet. Bovendien
zijn er veel flash-forwards in. Motieven worden gebruikt om het verhaal herkenbaar te maken.
Het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen: in het geboortehuis, bij de kolenboer, in de
h.b.s school, in de werkhuizen van de moeder, in de 'bomvrije' kazerne, op de kermis, in het
bejaardenhuis, in een zaal waar er een receptie wordt georganiseerd, in het huis van de ik-
persoon in Amsterdam, op de ziekenkamer van zijn vader.
Personages:
Hoofdpersonen:
1. De ik-persoon: jongen, zijn zus noemt hem 'buffel', een tedere jongen die in zijn
jeugd makkelijk in tranen uitbarst. Hij is de oudste in het gezin van zes, hij is mager.
Als hij volwassen is wordt hij een harde kerel. Hij is de lieveling van zijn moeder. Hij
woont op de Slijkstraat. Verder zijn er niet zo veel dingen die je te weten komt over
hem.
2. Moeder: koppig, heeft rare buien, ‘simpel’, volhoudster, sterk, houdt van vrij zijn,
houdt van kermis, vindt bonbons, advocaat lekker, scheef met de koningin, is
anarchistisch en anti-rijken.
3. Vader: eerst anarchistisch maar als hij ziet dat het anarchisme niks voor de armen
doet stapt hij over op het socialisme, heeft fijne haren, wordt loco-burgemeester, hij
heeft samen met de moeder vier kinderen: de ik-persoon, 'Ka' (een dochter), een
andere dochter en een nog een zoon, hij krijgt een hartaanval en overlijdt op 88
leeftijd, beleeft veel pret als hij in het middelpunt van de aandacht staat. Hield van
muziek als: 'O Proletaren', 'Aan de strijders' en 'Morgenrood'.
  Bijpersonen:
1. Ka: de zus van de ik-persoon, staat niet helemaal aan de kant van de ik-persoon: hij
krijgt altijd zijn zin.
2. De broer: wordt door de ik-persoon beschreven als een dierbare vreemde die een
vrolijke man is, vol grappen met veel practical jokes.
3. De familie: wordt door de moeder over het algemeen niet erg aardig gevonden.
4. De slachtoffers van de moeder: Meestal rijke lui of rijkeluis-zoontjes, hebben iets
uitgespookt wat de moeder niet beviel. Waaronder:
5. De kolen boer: Meneer Daalhuyzen, rijk persoon, is helemaal weg van zijn tuin en
is gemeen tegen de ik-persoon.
6. De huisbaas: Cyvat, rijk persoon, heeft een auto en eist z’n geld als ze teveel rood
staan.
7. De leraar van gym op de h.b.s.: Meneer L. van der Steen, heeft minachting voor de
armen en stuurt de ik-persoon er op de eerste les uit omdat hij geen witte, wollen
trui en geen gympen had.
Samenvatting:
1e deel: In volle bloei
Het boek begint met het verhaal over de kolenboer. De kolenboek heette Daalhuyzen met u, y,
z. Deze man vertikt het om op enkele dagen voor kerst nog kolen te leveren voordat er enkele
streepjes uit het 'pofboekje' (het boekje waarin staat hoeveel je hebt gekocht zonder te
betalen) zijn verdwenen. De ik-persoon is zo bang voor de reactie van zijn moeder dat hij
enkele keren flauwvalt. Als vergelding voor het gemeen doen tegen de ik-persoon haalt de
moeder de ik-persoon op een nacht uit zijn bed en ze gaan naar de tuin van de kolenboer
waarop hij zo verschrikkelijk trots was. Daar zaagt de moeder alles wat een stam had omver.
Er komt een artikel in de krant met de kop: 'Vandalisme'. Dit artikel wordt boven de
schoorsteen geprikt. Daarna met kerst is het plotseling rijkelijk in huis. Er is lekker eten en het
is óók lekker warm.
Als in het volgende verhaal de huisbaas Cyvat zijn geld komt opeisen gooit de moeder hem van
de trap af. Cyvat tuimelt naar beneden en later moet een ambulance hem halen. De moeder
moet naar de gevangenis voor een maand. Bij haar terugkeer komt ze aan met stapels bloemen.
Die gaan natuurlijk ook op het pofboekje. Op een nacht moet de ik-persoon weer mee gaan.
Hij moet ook het petroleumkannetje meenemen. Ze gaan naar de stal van Cyvat en halen daar
zijn paardje uit en de ik-persoon moet het meenemen naar de dijk. Achteraf blijkt dat zijn
moeder de stal heeft aangestoken. Er komt weer een bericht en het wordt ook boven de haard
gehangen.
In het volgende hoofdstukje wordt er verteld over de leraar, meneer van der Steen. Als de ik-
persoon naar de h.b.s. gaat krijgt hij direct problemen. Hij heeft klompen aan, hij heeft geen
mooie kleren, hij heeft geen gym spullen, hij heeft geen boeken en hij heeft geen schriften. De
school geeft hem oude boeken cadeau, maar dat pikt de moeder niet, ze stuurt de ik-persoon
voor een stel nieuwe spullen. Weer op het pofboekje. De oude boeken moet de ik-persoon de
volgende dag terug brengen aan de directeur. Op de eerste gym les wordt hij er uit gestuurd
omdat hij geen gymspullen heeft. Als hij daarna nog gaat klagen dat zijn moeder hem geen
wollen maar katoenen trui heeft gekocht en hij niet mee kan doen met zwemmen omdat de ik-
persoon geen geld had voor een kaartje, is de maat vol. Ze komt op een dag naar de leraar toe
en slaat hem in elkaar.
In het volgende verhaal wordt er verteld over de keer dat de ik-persoon voor het eerst een
wasmachine ziet. De moeder voelt zich al een tijd niet goed en op een dag moest de ik-persoon
bij zijn moeder komen in het werkhuis. De ik-persoon krijgt daar iets te eten van zijn moeder.
Als de huisbazin binnenkomt en gaat zeuren dat ze het nat heeft gemaakt, trekt de moeder
spontaan de kurk uit de wasmachine. De hele keuken loopt vol water. Na een tijd wordt het
weer kerst en wordt het weer rustig in huis.
Daarna komt het volgende verhaal. Het gezin van de ik-persoon is fel tegen het militarisme. De
ik-persoon en zijn moeder gaan dan ook naar de 'Bomvrije' kazerne waar twee
dienstweigeraars worden vastgehouden. De moeder blijkt daar de commandant te kennen. De
moeder gaat daar praten met de dienstweigeraars. Als de twee dienstweigeraars na een tijd op
transport worden gesteld naar de gevangenis, moet de ik-persoon ze samen met zijn moeder
uitzwaaien. In de tijd dat de moeder bezoeken aan de 'Bomvrije' brengt, probeert de ik-
persoon er achter te komen wat er daar gebeurt. Hij komt te weten dat ze daar lekker eten
gratis weggeven. Hij besluit om op een dag daar wat te gaan halen. Hij staat er als derde klaar
maar komt als ongeveer zesde naar binnen. Hij krijgt die dag snert. Als hij er mee thuis komt
en de moeder er achter komt dat het uit de 'Bomvrije' komt, gooit ze de hele pan in de wc. En
de ik-persoon krijgt nog een pak slaag ook.
In het volgende verhaal beschrijft de schrijver hoe de moeder een varken steelt van de slager en
dat op eigen houtje aan stukken snijdt. Ze brengt de delen die ze niet op kunnen rond.
Gelukkig weet de vader het zo te regelen met de slager dat hij het varken op een pofboekje
schrijft. Ze eten die dag zo veel als ze kunnen. Op een dag wordt zijn vader ziek. En tot
overmaat van ramp kreeg zijn vader niet alleen longontsteking maar ook nog de pleuris. Als de
burgemeester een bezoek komt brengen aan de vader, bonjourt de moeder de burgemeester er
uit. Als de dokter adviseert om versterkend eten te geven, moet de ik-persoon naar de
burgemeester gaan voor dat eten. De eerste keer gebeurt er niets. De tweede keer wordt hij
omver gegooid door een paar jongens uit zijn klas. Als hij die dag naar huis komt en zijn
moeder er achter komt wat er is gebeurd wordt ze woedend. De volgende dag moet de ik-
persoon weer voor het eten. Weer verschijnen de bengels, maar dit keer ook zijn moeder die ze
vierkant in elkaar mept. Zijn vader wordt weer beter.
Een tijd nadat zijn vader beter is geworden komt er een kermis in de stad. De moeder helpt met
het opbouwen van de tent want zij zou ook graag met een circus mee willen doen. Als elk jaar
komt ze thuis met zakken vol geld dat ze uitgeeft in plaats van te sparen. Ze maken kennis met
een dwerg Markus en de ik-persoon overweegt samen met zijn moeder om de dwerg in huis te
nemen. Als de kermis weg gaat ontstaat er een ruzie tussen de ouders. Het geld is inmiddels op
en het gezin had een goede tijd gehad. Na de ruzie gaat de moeder weg voor zeven dagen. De
ouders zeggen in het begin niets tegen mekaar maar dat gaat over.
Op een dag wordt de vader uitgenodigd voor een bezoek aan de koningin. De ik-persoon is
inmiddels volwassen en heeft een eigen zaak en de vader is loco-burgemeester. Het land is
bijna bevrijd van de Duitsers en de vader rijst via Brussel af naar Londen. De moeder is
verschrikkelijk boos op hem maar dat gaat over. In Engeland wordt er een foto genomen. Als
de vader thuis komt wordt hij luchtig onthaald. De moeder slaapt inmiddels apart. Als de vader
een toespraak houdt over de bevrijding is de Koningin er bij. Zij wil de foto van het bezoek
persoonlijk afgeven en ook met de moeder praten. De vader denkt dat hij diep in de nesten zit.
Als de Koningin komt, wil de moeder eerst niet naar de kamer. Als de Koningin naar de
moeder toe gaat om te praten moet de vader plotseling uit de kamer. De moeder praat een hele
tijd met de Koningin en na afscheid te hebben genomen blijkt dat de moeder de Koningin heel
erg aardig vond. Na een tijdje komt ze weer bij de Vader slapen. Dan begint ook de
correspondentie met de Koningin maar die eindigt na een jaar. Ze vraagt de vader om de
brieven te verbranden als zij dood is.
2e deel: Het verval.
Er wordt als eerste een verjaardag beschreven van de vader. De moeder heeft inmiddels een
attaque gehad en kan niet meer goed lopen. De moeder vindt de visite niet zo heel erg leuk.
Altijd krijgt de vader dezelfde cadeaus. De moeder wordt er erg moe van en vindt het alleen
leuk als zij in het middelpunt van de aandacht staat. De vader vindt het ook leuk als hij
aandacht krijgt.
Als de vader en moeder al 60 jaar getrouwd zijn wordt er een receptie georganiseerd. De
moeder vindt dat ook niet erg leuk. Ze vindt het zelfs verschrikkelijk moeilijk. Iedereen beseft
dat dit de laatste keer is dat de vader een beetje lol kan beleven. Dus het wordt uitbundig
gevierd. Als een tijdje later een broer van de vader overlijdt gaat de vader naar de begrafenis.
Zijn enige nog over gebleven hoerige zus is er niet; zij is in Australië.
Na een lang verblijf in het ziekenhuis gaat de vader dood. Ze ontruimen het huis van de ouders
omdat de moeder toch al in een bejaardentehuis zit. Als na een half jaar ook de moeder
overlijdt eindigt het boek.
Over de schrijver:
R.J. Peskens heette eigenlijk Geert A. Van Oorschot. Hij werd geboren in Vlissingen op 15
augustus 1909. Hij stierf in Braambrugge op 18 december 1987. Hij was uitgever en schrijver.
In 1946 richtte hij zijn eigen drukkerij op: G.A. van Oorschot. Hij ontwikkelde er een compleet
fonds dat o.m. het complete oeuvre van Menno ter Braak, van Multatuli en Couperus omvatte.
Hij publiceerde onder verschillende namen verhalen. Voorbeelden van andere pseudoniemen
zijn: M. Cohen, Kees Milot en Karel Blomkwist. Hij richtte in 1957 het eigen tijdschrift
'Tirade' op. Het kan van voor af aan in de Forumtraditie geplaatst worden. Hij was van 1968
tot 1977 de enige redacteur en verliet de redactie in 1981. In 1965 publiceerde hij 'Uitgestelde
vragen' onder het pseudoniem R.J. Peskens (Peskens was een anarchist en de voorletters R. en
J. zijn ontleend aan de namen van zijn vrienden: Richard Minne en Jan van Nijlen). Na dit
betrekkelijk onopgemerkte prozadebuut, verschenen er reeds in de jaren dertig twee
dichtbundels, die werden gevolgd door de succesvolle familiekronieken 'Twee vorstinnen en
een Vorst' uit 1975 en 'Mijn tante Coleta' uit 1976. Een op basis van beide boeken gemaakte
bioscoopfilm ging in 1981 in première. In 1981 verscheen nog de bundel 'De man met de urn'.